DNA/RNA
bron; https://i0.wp.com/science-explained.com/wp-content/uploads/2013/08/DNA.jpg
DNA wordt via (m)RNA buiten de celkern vervoerd om dit vervolgens naar een eiwit te kunnen transcriberen
DNA
Dna is de genetische blauwdruk die voor alle Geno/ fenotypen zorgt. De rug van het DNA bestaat uit een fosfaatgroep en een deoxyribose suiker. Aan elk suiker molecuul hecht zich een van de vier basen. Dit zijn thymine, adenine, cytosine of guanine. Thymine staat altijd tegenover Adenine en zijn verbonden met twee waterstof bruggen. Cytosine staat altijd tegenover Guanine en zijn verbonden met drie waterstof bruggen. De steng is dus complementair. Tijdens de DNA replicatie worden er 'delen' DNA aan de streng toegevoegd in de vorm van nucleotiden. (dit is 1 base, een fosfaat groep en een suikergroep samen).
Verschil tussen DNA en RNA
Rna ligt, intekenstelling tot het DNA, niet in het chromatiek van de celkern maar in verschillende delen van de cel. Het is alleen actief wanneer het een bepaalde taak uitvoeren moet. (m)RNA transponeert de kopie van het DNA, uit de celkern, naar de ribosomen (rRNA) om eiwitten te produceren. (t)RNA zorgt voor het leveren van de aminozuren. (RNA heeft dus ook meerdere functies dan DNA) Daarnaast bestaat het RNA niet uit een helix, maar uit een enkele streng nucleotiden. Net als DNA, heeft RNA vier verschillende nucleotiden met elk een andere base. Zo wordt Thymine bijvoorbeeld door Uracil vervangen. (dit omdat Uracil makkelijker verbindingen maakt en daardoor sneller afbreekt) Ook zit er in RNA, ribose suiker in plaats van deoxyribose suiker.
RNA
RNA komt in verschillende vormen inde cel voor en heeft het doel om boodschappen van het DNA naar het cytoplasma te vervoeren om vervolgens eiwitten te kunnen maken.
RNA bestaat uit 1 streng en heeft als vierde base Uracil. Een nucleotide bestaat uit 1 base (adenine, guanine, cytosine of Uracil) een fosfaat verbinding en een ribosesuiker. Er zijn drie soorten RNA, deze spelen allemaal een (verschillende) rol in het doorgeven van dekboodschappen van het DNA, in de celkern, naar de ribosomen, in het cytoplasma, om vervolgens eiwitten te maken.
mRNA is de messager, tRNA de transporter en rRNA staat voor de ribosomen.
RNA is slechts van korte duur en is vele basen kleiner dan DNA.